Okavango-delta
De boot vaart heel langzaam door de steeds smaller wordende watergangen in de Okavango-delta. De naar beneden gezakte stengels van de
papyrus-planten doen verwoede pogingen mijn gezicht aan te raken. Ik gebruik mijn armen om de immer tevoorschijn komende planten
van mij af te houden. Ze buigen voorover als lakeien, als poortwachters van een wonderlijke wereld. Een welkomstgroet voor mijn
medereizigers en mij van dit schitterende, uitgestrekte waterland met
oevers van meer dan manshoge papyrus. Het laatste licht van de dag, vlak voor zonsondergang, werpt een warme gloed op de wuivende
oevers, die vol leven zitten. Hele zwermen vogels vliegen op als we passeren, fish-eagles zitten doodstil op een kale tak van een
enkele boom, geduldig te wachten op het avondmaal. Krokodillen liggen op de kleine oevers van zand, her en der ingebed tussen de
eindeloze, immer doorgaande muren van papyrus. Ineens doemt vlak naast de boot een olifant op. Een grote bul staat rustig te
grazen als wij voorbij komen. Even schrikt hij van ons, maar als de boot stil ligt, gaat hij onverstoorbaar door met zijn bezigheden.
Stap voor stap beweegt hij zich voort door de planten, we horen alle geluiden die hij maakt. We kijken in bewondering naar
dit machtige dier, dat als een koning in waterland rond stapt in zijn eigen territorium. De boot glijdt iets te veel naar zijn kant. Heel
even wapperen zijn grote oren, als een kleine waarschuwing. Het bijkomende getrompetter is de bevestiging: niet te dichtbij.
×
Als we de smalle kanalen achter ons hebben gelaten, komen we in een grote, open plas met her en der boven
het water uitstekende plukjes rietstengels. De hemel en het water kleuren rood en ademloos varen we naar onze bestemming. Wat een welkom.
We bevinden ons op een van de mooiste plekken ter wereld. De vuurrode zon zakt als een hete bal in het water. Sissend gaat hij onder
en het donker komt snel. Het donker waarin alles verandert, we rondlopen met hoofdlampen en niet verder mogen dan heen en weer tussen de
tenten en de verblijfsruimte. 's Nachts moeten we in de tent blijven, er kan zomaar een nijlpaard of een olifant rondlopen.
De mokoro glijdt geluidloos door het ondiepe water en ritselt door het riet en langs oevers van grassen. Af en toe schuurt de onderkant
over de bodem en moet onze 'stuurman' flink kracht zetten om de uitgeholde boomstam vooruit te krijgen. Zachtjes glijden we door een
andere wereld met soms wuivend gras en vogelgeluiden. De stuurman wijst op platgetrapt riet en een opening in de begroeiing. "
Elephant."
Het klinkt bijna alledaags, luchtig, alsof het heel normaal is dat olifanten hier oversteken. Ik kijk daarna toch wat beter om me heen.
×
Zinloos, want onze staande schipper kan immers als enige over de begroeiing heen kijken.
Ik hoor het weer: het niets. Het 'geluid' dat ik zo vaak waarneem in Afrika en één van de vele redenen is van mijn brandende
verliefdheid op dit continent. We gaan voort door smalle stroompjes, helemaal alleen in een kleine wereld vol stilte. Onze man zingt
zachtjes een liedje uit de streek waar hij is geboren en getogen; het past naadloos in de omgeving. Het ontroert me.
We komen aan bij open water. De mokoro houdt stil en zo zitten we tijdenlang zonder beweging in de delta. We zijn onderdeel van een
ongerepte wereld, vol pracht. Maar niet zonder gevaar. Rimpels en kringen in het wateroppervlak wijzen op de aanwezigheid van een
nijlpaard, dat zich angstvallig dichtbij onze boot ophoudt. Volle kracht achteruit, draaien en weg van deze betoverende plek voordat de
hippo ons wellicht omkiepert. Paradijs en gevaar gaan wel vaker samen.
×
Vanuit de lucht is duidelijk zichtbaar hoe alle stroompjes, doorgangen en waterbekkens lopen. We vliegen in een helikopter zonder deuren,
zodat we vol zicht hebben op de Okavango-delta. Het water staat laag, waardoor hele gebieden beloopbaar zijn voor de dieren. Op diverse
plekken zien we olifanten, alleen of in een kleine kudde. Zij kunnen makkelijk eilandhoppen; ze waden door het water naar een nieuw stuk land.
Sommige delen zijn kaal, andere zijn meer begroeid, met bomen. Het is een machtig gezicht, zo van bovenaf en geeft een totaal ander beeld
dan vanuit de beslotenheid van de mokoro. Onmetelijk ver kunnen we kijken, eindeloos zien we water en land, aan elkaar verbonden als dag
en nacht. In de verte zien we de slang, de rivier die door het landschap kronkelt met daartussen de okerkleurige geelheid van de dicht
begroeide papyrus. Op de terugweg vliegen we over ons kampement en vlakbij spotten we een eenzame olifant. Oppassen dus, als we teruglopen
naar het kamp.
Moremi en Savuti
naar boven
terug naar intro