Turkana-meer
Hij plaatst razendsnel zijn kleine en tengere gestalte tussen mij en de
uitgang. In lokale spreektaal voert hij over mijn hoofd een verhit gesprek met één van zijn kinderen. Ik voel een lichte paniek
opkomen. Hier sta ik dan, als blanke toeriste in een hut van de El Molo, een volk dat leeft in het hoge noorden van Kenya.
Ik ben ingesloten tussen vader en zoon. Ik hoor op afstand de stemmen van mijn medereizigers. Zij worden volledig
in beslag genomen door de Afrikaanse kinderen. Ze zijn vlakbij, maar lijken lichtjaren van mij verwijderd.
Ik voel me heel erg alleen. Ik bén ook alleen. Alleen met de vader en de zoon. In de hut.
Het bezichtigen van de hut kost honderd shilling.
En ik heb (nog) niet betaald. De vader is daar zichtbaar boos over. Nietsvermoedend over de financiële gevolgen ben ik door de jongen meegetroond
naar zijn huis.
Op het moment dat ik overweeg mij met geweld een weg naar buiten te banen, stapt de vader opzij. Later geef ik de jongen
alsnog zijn geld. Ik heb immers hun hut gezien, waarin de vader met zijn vijf kinderen woont. Moeder is al jaren geleden
gestorven. Later laat de jongen mij haar graf zien. Hij herinnert haar zich niet of
nauwelijks. In de hut liggen matrassen op de grond. Langs de zijkanten staan wat versleten potten en pannen en wat keukengerei. En een
jutezak met rijst. In het midden liggen de resten van een vuur. De hut staat blauw van de rook. Er is geen afvoer.
Aan de zuidkant van het Turkana-meer, in Loyengalani, staan enkele tientallen hutten op een paar vierkante meter. In één
oogopslag kun je de totale populatie overzien. Het is een raar idee dat de ongeveer 250 bewoners de laatsten van dit volk zijn.
Ze leven voornamelijk van de visvangst, maar ook van geiten en wat pluimvee.
Loyengalani is de heetste plek van Oost-Afrika. De temperaturen kunnen hier oplopen tot 63 graden Celsius.
Je moet wel echt het Turkana-meer wíllen bereiken. De laatste kilometers voordat er water is te zien,
voel ik mij in een maanlandschap verzeild geraakt. Hier groeit niets; er zijn slechts wat verdorde grassen.
Er ligt lava voor zover het oog reikt. Grotere en kleinere zwart-grijze stenen bedekken de aarde. Alsof een heel grote
grijper zijn klauwen boven het aardoppervlak heeft geopend. De hitte die er vanaf straalt, is bijna onverdraaglijk.
Dorst, dorst, maar we moeten zuinig doen. Drinkwater is hier meer waard dan geld. Meter na meter ploegt onze truck zich voort
door dit onwaarschijnlijke landschap. En dan, ineens, na een bocht komt het blauw-groenige meer in al zijn pracht tevoorschijn.
De confrontatie is voor ons misschien wel net zo verrassend als voor de eerste blanke, in 1888.
Het Kenya van vandaag de dag wordt voor een groot deel in stand gehouden door het toerisme. Tal van volkeren geven hun privé te kijk
voor een grijpstuiver. Van de opbrengst wordt vee aangeschaft. Hoe groter de kudde, hoe meer aanzien.
Ik realiseer me hoe naief ik tegen dit land heb aangekeken. Voor zover ik er al een gedachte over had. Het is immers
mijn eerste verblijf in een Oost-Afrikaans land.
De toeristen zijn welkom vanwege de broodnodige inkomsten voor mens en dier, maar vormen tegelijkertijd een
bedreiging. Als ik in de oude Duitse legertruck uit de Tweede Wereldoorlog door het schitterende Kenyase landschap
wordt gereden, voer ik een strijd met mezelf. Ik ben gekomen om dit land met al zijn bijzondere levensvormen te bekijken, voordat
ze verdwenen zijn. Maar de wildparken kunnen schade oplopen juist door de toeristen. Ik sus mijzelf met de gedachte dat
de entree steeds duurder wordt om het benodigde beheer te kunnen uitvoeren. Onder meer met mijn geld dus. Ik kom er niet uit.
Wat me de hele reis opvalt, is dat ik me aan de dieren moet aanpassen en niet andersom. Het land is van hun, ik ben te gast.
Grote delen van het land ogen verlaten, maar dat is schijn. Uit het niets kunnen zowel mensen als dieren tevoorschijn komen.
Na een week begin ik te wennen aan de aanwezigheid van dieren om ons heen. Zebra's, diverse soorten gazellen, struisvogels,
waterbokken, hyena's, wildebeesten, buffels, giraffen, olifanten en nog veel meer. Mijn respect en ontzag voor hoe deze
gemeenschap functioneert, groeit met de dag. Hoe lang nog?, dreunt het geregeld door mijn hoofd als we in de truck
door het land rijden. Hoe lang nog, voordat ook dit gebied (verder) is aangetast?
Op de terugweg van het Turkana-meer verschijnt de plaats South Horr als een oase in het dorre landschap. De palmen,
bananenplanten en bloeiende struiken vormen een schril contrast met de hete en kurkdroge omgeving. Onderweg stopt de truck
voor enkele Turkana, die roerloos in de minimale schaduw van een boom staan. Ze vragen om water. Ze hebben het blik al
in hun hand. De droogte heeft hen wanhopig gemaakt. Desondanks behouden ze hun gratie en waardigheid. Tot twee keer toe drinken ze
het blik in één teug leeg. Kenyanen die
door de droogte worden getroffen, hoeven niet op steun van de overheid te rekenen. De regering doet niets. Zo is het leven. Eigenlijk moeten ze
wegtrekken, op zoek naar beter land. Kuddes kunnen (grotendeels) uitsterven zonder dat de regering de helpende hand biedt.
Zelfs als je níet in een door droogte geteisterde periode door het noorden van Kenya rijdt, vraag je je af waarvan de
geiten of kamelen in leven blijven. Er is in de verste verte niets groens te bekennen, slechts doornen.
In Maralal eten we bij wijze van uitzondering niet bij de truck. De meegereisde inlandse kok heeft vrijaf. Ongeveer de enige
keer in 23 dagen dat hij mag overslaan. Als het reisgezelschap op de eindbestemming is aangekomen, heeft hij slechts één dag
vrij voordat de nieuwe groep vertrekt. Deze Kikuyu heeft geen tijd voor zijn gezin, hij moet altijd werken. Wel verdient hij met
zijn baan, in dienst van een buitenlandse reisorganisatie, veel meer dan andere Kikuyu's, een volk dat als hardwerkend bekend
staat. Hij kan sparen van zijn inkomen. Later wil hij een boerderij. De aanschaf van vee kost veel geld.
Ook een Samburu-krijger in Maralal streeft ernaar een kudde bij elkaar te krijgen. Maar hij heeft een andere methode. Als hij
in het huwelijk treedt, moet zijn vrouw een bruidsschat meebrengen: vee. De 24-jarige krijger heeft wel belangstelling voor één
van de blanke vrouwen in de groep. Hij wil met haar trouwen; hij wil graag een blank kind. Hij heeft respect voor de witte
medemens. Hij vindt ze een sterk en waardig volk. Als hij hoort dat blanke vrouwen geen bruidsschat meenemen, loopt hij
hoofdschuddend weg. Hij moet nadenken. Over zijn toekomst.
naar boven
terug naar intro
terug naar Truck en Jeep